Ik ben Yasmin, 24 en ik heb een pervasieve ontwikkelingsstoornis die valt onder PDD-NOS. Ik heb autisme: autisme dat niet op autisme lijkt. Mijn jeugd had zorgeloos kunnen zijn aangezien ik alles had om gelukkig te zijn. Maar ik was niet gelukkig. Op mijn achttiende stond ik, samen met mijn leeftijdsgenoten, in een nieuw startblok van het leven. De rest nam een vliegende start en ik smakte met mijn gezicht tegen de grond. Een klein jaar lang zat ik in vier verschillende instellingen. Op mijn negentiende kreeg ik mijn diagnose en wrong me opnieuw in zo’n startblok. Ik ben een jaar kwijtgespeeld, maar heb er wel een nieuw leven voor in de plaats gekregen. De medicatie die ik neem maakt de wereld draaglijk voor mij en mij draaglijk voor de wereld. Een vraag die ik geregeld krijg: Heb je er eigenlijk nog veel last van? Ik heb het gevoel dat, wanneer je beperking niet zichtbaar is, je geen beperking hebt. Ooit al eens aan een blinde gevraagd of hij er nog veel last van heeft? Neen. Die heeft er dagelijks last van, dat hoef je niet te vragen. Wel, ook ik heb er dagelijks last van.
Donderdagnamiddag liep ik rond 16.00 met mijn trolley van mijn kot naar het huis van mijn vriend. Tijdens de wintermaanden legde ik deze route met de tram af, maar nu het steeds beter weer wordt, maak ik twee keer per dag een wandeling van amper 2 kilometer. Twee. Kilometer. En ik heb er eigenlijk veel last van. Toegegeven, het is niet echt een rustgevende, idyllische wandeling: ik wandel langs de Franklin Rooseveltplaats én het Centraal Station. Bovendien heb ik, en ik citeer woordelijk mijn psychiater, ‘geen filter, je krijgt alles los binnen’.
Ik heb nog maar nauwelijks mijn teen uit de deur gestoken als ik word opgeschrikt door werkmannen die een huis aan het slopen zijn. Steenpuin en deuren belanden op het ritme van hyperactieve jingles van Joe FM in een holle container. Rustig gelegen, die universiteitsbuurt. Ik loop het hoekje om en word bijna overhoop gereden door een vrouw met kinderwagen, gevolgd door een viertal kleine, uitgeputte, jengelende kinderen die op verhaal proberen te komen. Even verderop is een kleine lagere school gelegen die op dit uur dagelijks omsingeld wordt door ouders: ouders in auto’s, ouders met smartphones, ouders met bakfietsen, ouders met bakvissen, ouders met haast en ouders met veel haast. Druk kakelend houden ze elkaar op de hoogte van het reilen en zeilen thuis. Niet alles, zo’n huishouden, en mijn man is nooit thuis! Ik word uit mijn gedachten gehaald door de ting-ting van een tram. Alweer een automobilist die de verkeersregels in de stad niet kent. Het is een Audi TT. Onze vorige buren hadden er vroeger ook zo eentje, zwart. Mijn ademhaling wordt iets zwaarder. Niet van de lichamelijke maar van de mentale inspanning. Ik word onrustig en moet nog twee epicentra van drukte passeren. Ik ben bijna halfweg. Aangekomen aan de F. Rooseveltplaats krijg ik steken in mijn achterhoofd, mijn ademhaling wordt nog zwaarder. Achter mij hoor ik een fietsbel en ik zet een stap opzij, een fiets zoeft me voorbij. Ik herken het meisje op de fiets. We zitten soms samen in de les. Ze heeft een schakeljaar gevolgd en ik rakel moeiteloos haar eerdere loopbanen op. Ik heb haar nog nooit gesproken. In de verte zie ik een man en een vrouw ruzie maken. Niet veel later, staat diezelfde man links van me aan het verkeerslicht te bellen met een vriend – alleen. Ze hebben weer ruzie gemaakt en hij is het beu. Dat hij rechtsomkeer maakte en dat het genoeg geweest is. Ik ben het ook beu, ik heb er ook genoeg van. Ik ben halfweg. Rechts van me ritselt een puberhand in een zak chips. Zout, van Lidl, Crusti Croc. Aan de puberhand hangt een horloge, Ice Watch, wit. Achter mij staan twee West-Vlaamse dames hun dagje uit te bespreken. Ik heb geen filter, ik krijg alles los binnen. Eindelijk, het rode mannetje wordt groen, een massa komt in beweging. Ik klem mijn klamme hand rond het handvat van mijn trolley. Ik voel overal steken in mijn hoofd. Ik word aangesproken door een man die flyers uitdeelt van Lycamobile. Door mijn hoofd flitsen acht willekeurige plekken in Antwerpen waar ik eerder werd aangesproken door mensen van hetzelfde bedrijf. Ik wimpel hem zenuwachtig af. Wanneer ik het Centraal Station passeer, kijk ik omhoog naar de klok. Ik moet morgen mijn abonnement verlengen. Niet vergeten. Morgenavond heb ik afgesproken, zaterdagavond moet ik babysitten, volgende week vrijdag heb ik presentatie. 22 mei moet ik mijn thesis inleveren. Ik duizel. Kwart na vier. Mijn hoofd lijkt al uren onderweg, mijn lichaam ondergaat. Ik voel een stijvige spanning in mijn schouders. Alsof ik elk individu dat ik inmiddels gepasseerd ben op mijn schouders draag. Ik laat het Centraal Station achter me en mijn ademhaling kalmeert enigszins. Ik kijk naar de overkant van de straat, naar de plaats waar ik tot tweemaal toe gevallen ben. De eerste keer was op een maandagmorgen, het regende en mijn knie was geschaafd. De tweede keer was het zondagnamiddag en zonnig. Een vrouw met zwart jurkje en een Marc Jacobshandtas vroeg me of alles in orde was. Ik verbeet de pijn en antwoordde volmondig ja. Ik passeer een boompje. Hier hebben mijn vriend en ik gisterenavond staan praten, terwijl de hond plaste. Ik kan de plas nog zien, ik kan de hond nog zien zitten. Ik ben halfweg de tweede helft. Mijn hoofdpijn wordt ondraaglijk en het licht schijnt pijnlijk in mijn ogen. Aan het eind van de straat zie ik een groepje meisjes mijn richting uitkomen. Eén van de meisjes zit in mijn bijlesgroepje. Charlotte. Nutteloze details over Charlotte vullen ongewild mijn hoofd. Mijn ademhaling wordt zwaarder. Ik loop gedecideerd de straat van mijn vriend in. Rak-tak-tak-tak-tak. Het geluid van de wieltjes van mijn trolley gonst door de straat en door mijn hoofd. De langste 200 meter tot nu toe. Ik draai mijn loden hoofd in mijn nek. Het lijkt alsof de hoofdpijn zich mee verplaatst in mijn hoofd.
Twee. Kilometer. Ik bel aan en geef mijn vriend een kus. Ik ben veilig en alles wordt rustig. De hoofdpijn bonst van binnen naar buiten. Ik heb twee kilometer gewandeld en plof in de zetel. Ik verander van positie want mijn schouders doen pijn. Twee kilometer. Met een slok water slik ik een migrainemiddel en mijn wandeling door. Zo wordt de wereld draaglijk voor mij en ik draaglijk voor de wereld. Ja, ik heb er eigenlijk nog veel last van. Ik krijg alles los binnen.